DEEL Il

MEDISCHE ASPECTEN AAN BOORD VAN EEN BEMANDE SATELLIET, HET ZGN. RUIMTESTATION

HOOFDSTUK 3

HET MICROKLIMAAT IN DE SATELLIET

De ontwikkeling der ruimtevaart, zo stelt men zich voor, zal in verschillende stadia tot stand moeten komen. Men heeft goede hoop nog dit jaar een eenpersoonsraket-vliegtuig tot op 160 km. hoogte te brengen. Daarna is het de bedoeling 640 km. boven het aardoppervlak te komen, alwaar het vliegtuig met een snelheid van 20.000 km. per uur om de aarde zal gaan cirkelen. (109)

Vergelijken we daarmee de snelheid der Russische en Amerikaanse satellieten, welke ongeveer 28.000 km. per uur bedraagt, dan is het verschil niet groot meer en is in principe een semi-permanente baan bereikt.

Aangezien nu de positie van de vlieger in zijn satellietvliegtuig verre van ideaal geacht kan worden en zeker niet geschikt is om zijn observatie-, interpretatie- en handelingsbekwaamheden tot volle ontplooiing te doen komen, zal men er in een volgende phase naar streven de eenmaal bereikte status te consolideren. Men denkt zich hiertoe een ruimtestation te bouwen, waarin de levensomstandigheden het physiologisch optimum zo goed mogelijk benaderen. Een tweede reden waarom het bezit van een ruimtestation ten zeerste gewenst is, is de mogelijkheid die het schept interplanetaire reizen te realiseren.

Er bestaan reeds meerdere goed uitgewerkte ontwerpen voor een dergelijk ruimtestation. Voor de bespreking van de medische aspecten aan boord van zo'n station wil ik het constructieschema van Wernher von Braun (13) tot leidraad kiezen, alsmede de door hem gedachte baan, welke het ruimtestation als satelliet om de aarde zal gaan beschrijven (fig. 6, 7). In de volgende hoofdstukken zullen, als voor ons essentiële kenmerken, gereleveerd worden:


Fig. 7 beoogt een indruk te geven van het leven aan boord van de bemande satelliet, die als ruimtestation zal moeten fungeren. Men lette op de twee rustig pratende figuren op de voorgrond. Het derde uigebeelde lid der bemanning keert zich juist af van het gesprek. Daarbij wendt hij zijn lichaam om een longitudinale as. Geen moeilijkheden bevroedend wordt hij verrast door een desequilibrerende sensatie die met "valse" houdingsreflexen gepaard gaat (zie hoofdstuk 5).

1 De baan om de aarde: deze zal zo gekozen worden, dat zij loodrecht ligt op de lijn, die zon en aarde verbindt; met andere woorden: de satellietbaan ligt in het vlak van de terminator.

2. De satelliet zelf: deze is gedacht als een zeer groot wiel straal van 40 m. De satelliet zal een draaiing maken om haar eigen as met een hoeksnelheid van 2/7 radiaal per seconde, dat is 16 1/3° per seconde.

Langs de omtrek van het "wiel" bevinden zich de kamers. Door de centrifugale versnelling fungeert de buitenzijde van de satelliet als vloer. Verder is één wand steeds naar de zon gekeerd, terwijl. de tegenoverliggend wand geen opvallende straling ontvangt. Wij willen nu onze gedachten bepalen bij het microklimaat in de satelliet.

De problemen, die in dit hoofdstuk ter sprake komen, laten zich daartoe in drie groepen verdelen, te weten:

a. biophysische problemen: 1. temperatuur; 2. straling.
b. biochemische problemen: 1. metabolisme; 2. toxicologie.
c. biorhythmische problemen: 24 uurs rhythme en andere periodiciteiten.

A. Biophysica

1 - De temperatuur.

Temperatuursuitwisseling tussen satelliet en ruimte kan uiteraard uitsluitend door straling tot stand komen. Voor conductie en convectie ontbreekt het medium. In zekere zin wordt het technisch probleem van een temperatuursstabilisatie op het gewenste niveau hierdoor vereenvoudigd. Men heeft immers door geschikte materiaalkeuze de absorptie enerzijds en de uitstraling anderzijds in de hand. Het probleem wordt verder vereenvoudigd doordat de satelliet, zoals boven gezegd, in de terminator, de baan loodrecht op de verbindingslijn zon-aarde rond de aarde zal rollen. De stralingsabsorptie ter ener zijde en de stralingsemissie ter anderer zijde, zullen dus constant zijn.

Zou de satellietbaan niet in het vlak der terminator liggen, dan zouden de temperatuursverschillen aan de buitenzijde der satelliet zeer sterk variëren al naar gelang de satelliet zich wel of niet in de schaduwkegel der aarde bevindt. Inmiddels zijn gegevens hierover bekend geworden op grond van de registraties in de eerste Amerikaanse kunstmaan. De gemeten temperaturen in schaduw- resp. in licht-phase varieerden van -100 tot + 300° Celsius. (110)

Temperatuursschommelingen in het inwendige van de eerste Amerikaanse kunstmaan bleken aanzienlijk geringer te zijn; zij varieerden van + 10 tot + 20° Celsius.

Men mag op grond van een en ander verwachten dat binnen het bemande ruimtestation met niet te grote moeilijkheden een physiologisch aanvaardbare temperatuur te realiseren is. Maar zal deze temperatuur op alle plaatsen gelijk zijn? De warmteconvectie is een gevolg van verschillen in soortelijk gewicht tussen warmere en koudere gassen. Bij gewichtsloosheid komt deze warmteuitwisselings-component derhalve te vervallen. Dank zij het feit, dat de satelliet om haar eigen as roteert en daardoor een - centrifugaal - gewicht reïntroduceert, zal ook de convectie weer mogelijk worden. Het gewicht, en dus ook de convectie, is echter aanzienlijk afwijkend van het aardse gewicht.

Het centrifugale gewicht van alles wat zich in de satelliet bevindt laat zich eenvoudig berekenen uit de formule

K = M W2R

Voor de hoeksnelheid W wordt - zoals gezegd - een grootheid gedacht van 2/7 radiaal sec.-1.

Bij een straal van 40 meter zal de versnelling dus zijn (2/7)2 × 4000 cm.sec.-2 = 327 cm. sec.-2 ; dit is dus juist een derde van de zwaartekrachtsversnelling op aarde.

Mocht de warmteconvectie bij dit geringe gewicht te kort schieten voor het onderhouden van een behaaglijk milieu, dan zal men met ventilatoren de benodigde luchtcirculatie tot stand moeten brengen.

2. - Kosmische straling

The only reasonable course is to assume that no amount of ionizing radiation, howcuer small, is without an effect on the genes. Knowing that gene mutations are irreparable and for the most part harmful, we must weigh this hazard as best as we can against the expected benefits of X-rays and other uses of ionizing radiation. (Norman Horowitz: The Gene. Scientific American 195. 84 (Oct. 1956).

Met onze gebrekkige kennis over de samenstelling der kosmische straling in de vrije ruimte enerzijds en over het biologisch effect der verschillende stralensoorten anderzijds is het niet eenvoudig een juist inzicht te krijgen in de potentiële gevaren die de ruimtereiziger van deze zijde bedreigen. De beoordeling zou al zeer veel vereenvoudigd zijn ware het zo dat er een verband bestond tussen de hoeveelheid door de weefsels geabsorbeerde stralenenergie en de biologische uitwerking daarvan; dan zou slechts als variabele resteren de verdeling der geabsorbeerde energie in de weefsels onderling en zou men alles kunnen uitdrukken in rad (roentgen absorbtion dose).

Definitie: 1 rad = 100 erg geabsorbeerde ioniserende energie per gram.

De rad lijkt inderdaad een zeer goed hanteerbare eenheid; immers zal men, wanneer een lichaam blootgesteld is geweest aan ioniserende straling, gaarne een oordeel hebben over de energieabsorbtie in dat lichaam. Toch komt men deze eenheid nog betrekkelijk zelden tegen en wel in de eerste plaats omdat zij nog van zo recente datum is (Kopenhagen 1953); in de tweede plaats omdat de totale energieabsorbtie nog geen uitsluitsel geeft over de energieverdeling over de weefsels onderling, terwijl in de derde plaats de geabsorbeerde energie een voor de stralingssoort specifieke omrekeningsfactor behoeft om de relatie met het biologische effect quantitatief te bepalen.

Wat is nu dit biologisch effect dat ons, als medici, uiteindelijk meer ter harte gaat dan welke physische eigenschap der straling ook? Wanneer wij spreken over ioniserende straling zou het een gevaarlijke vergissing zijn in onze gedachte de kortsluiting te maken het biologisch effect een lineaire functie van, zo al niet identiek met, de weefselionisatie te achten. Het ioniserend vermogen is weliswaar de belangrijkste, biologisch werkzame eigenschap van de stralingssoorten, die hier onderwerp van bespreking zijn, maar de ionisatie kan en moet nog nader gekarakteriseerd worden; zij is n.l. verschillend gedissipeerd bij de verschillende stralingssoorten. Hoe de structuur der organische elementen precies beïnvloed wordt is nog goeddeels onzeker, maar het staat wel vast dat deze beïnvloeding een verschillend karakter draagt al naar gelang van de eigenschappen der ontvangen straling. Zo zou men zich mogen voorstellen dat de energiedissipatie langs de baan van een a -deeltje ruimtelijk zo verdeeld is dat zij aanleiding geeft tot een meervoudige structuurwijziging in één voor de functie der cel essentieel molecuul. Het biologisch effect hiervan kan geheel anders zijn dan dat teweeggebracht door een aantal enkelvoudig gewijzigde eiwitmoleculen.

Om, rekening houdend met dit alles, tot een bruikbare omrekeningsfactor te komen van physische energie tot biologisch effect is de rem-eenheid ingevoerd. Dit is de hoeveelheid geabsorbeerde energie die in haar biologisch effect bij de mens overeenkomt met 1 r. gamma- of x-stralen.

Definitie: 1 rem = 83/RBE erg/gram weefsel.

REM = Roentgen Equivalent Man.

RBE = Relative Biologic Effectiveness.

Het is de verhouding in biologische werkzaamheid tussen een bepaalde weefsel ionisatie verwekt door een willekeurige straling en diezelfde weefsel ionisatie verwekt door gammastraling.

83 erg is de hoeveelheid energie die door 1 gram lucht aan een Röntgenstraling van 1 r. onttrokken wordt waarbij per c.c. lucht van 0°C. en 1 Atm. een - gelijke - hoeveelheid positieve en negatieve ionen ontstaat, waarvan de totale lading van beide 1 E.S.E. bedraagt.

De Relatief Biologische Effectiviteit is voor de mens berekend naar analogie van gegevens die bij onderzoekingen op dieren verkregen zijn. Het is een enigszins arbitraire grootheid omdat er een aantal - niet parallel lopende - factoren in verwerkt zijn: lenstroebeling, letaliteit, etc.

Wanneer wij ons nu oriënteren willen over de biologische gevaren der kosmische straling die de ruimtereiziger zal moeten trotseren dan wel ondervangen, zullen wij op de hoogte moeten zijn van de samenstelling der primaire kosmische straling en de relatief biologische effectiviteit van de daarin voorkomende stralensoorten. Uit deze gegevens laat zich dan het biologisch effect der primaire kosmische straling in rem-eenheden berekenen. De samenstelling der primaire kosmische straling, zoals deze in de vrije ruimte voorkomt is nog geenszins nauwkeurig bekend (85a) en is stellig geheel anders dan wat op zeeniveau hiervan overblijft. Van Allen (96) geeft als benaderingswaarden voor de primaire kosmische straling op:

Protonen : 0.80
Alpha : 0.19
Zwaardere kernen : 0.01
Electronen en hoog energetische photonen verwaarloosbaar* (* Dit blijkt een volslagen misrekening (zie Addendum).

Voor de Relatief Biologische Effectiviteit geeft Krebs (63) de volgende getallen:

Protonen : 4
Alpha : 10

Op grond van de hier gegeven waarden zou men de Relatief Biologische Effectiviteit der primaire kosmische straling op 5 a 6 kunnen stellen. Nu wordt de energie dissipatie der primaire kosmische straling in ioniserende corpuscula geschat op maximaal 4.2 × 104 MEV per gram weefsel per dag (Van Allen). Daar de energie dissipatie van 1 Röntgen overeenkomt met 5.24 × 107 MEV/gram standaard lucht (Evans 27) volgt hieruit voor de primaire kosmische straling een waarde van minder dan één milliröntgen per dag, resp. nog geen 6 milliröntgen per week; vermenigvuldigd met de R.B.E.-factor van 5 á 6 wordt dit bij benadering 33 millirem per week.

Men vergelijke het hier berekende getal van 33 millirem per week met de op zeeniveau voorkomende ‘natuurlijke’ straling van ongeveer 2 millirem per week. Deze "natuurlijke" of "background" straling wordt voor het grootste deel geleverd door de "restanten- der primaire kosmische straling en voor een kleiner deel door straling uit de omgeving (K, Ra.) (bodem, huismuren, etc.). Op aarde ontvangt de mens bovendien nog de zgn. kunstmatige straling die - naar schatting een gemiddelde waarde zou hebben van 30% der background waarbij:

22% voor rekening komt van de Röntgendiagnostiek,
1 % of minder voor rekening komt van de fallout- na atoombom explosies;
1 % of minder voor rekening komt van de activiteit van kernreactoren;
telkens 1% of minder voor rekening van de andere bronnen van emissie (Muntendam M 76)

Volgens de getallen gegeven in de vorige alinea zou de ruimtevaarder aan een rem-dosering bloot staan die het 10- tot 15-voudige bedraagt van wat hij onder normale omstandigheden in zijn aards bestaan in een gelijke periode verduren moet. Ik wil hier buiten beschouwing laten de aanzienlijk hogere doses, die tijdens zonne-erupties kunnen voorkomen. Schaefer (85) berekende voor de eruptie van 26 febr. '56 zelfs een 700-voudige verhoging van de normale ionisatie op een hoogte van 27000 meter. Om nu een oordeel te vormen over de al dan niet toelaatbaarheid van deze 10- tot 15-voudige stralingsdosis resp. over de noodzaak afdoende afschermingen tegen stralings binnendringing in het ruimteschip te eisen zullen wij de volgende overwegingen moeten laten gelden: * (* De sub A, B en C gegeven getallen zijn benaderingswaarden of gemiddelden uit de veelal sterk uiteenlopende opgaven der verschillende auteurs.)

A. De acute stralings-beschadiging treedt op bij kortdurende intensieve bestraling en kan reeds tot de dood leiden indien het gehele lichaam meer dan 200 r. ontvangt. Op het klinische beeld van de acute beschadiging hoef ik niet in te gaan aangezien immers een acute beschadiging bij de ruimtevaart uitgesloten lijkt.

B. De late gevolgen van lang gecontinueerde geringe tot middelmatige extra doses zijn bekend uit de ziekte- en sterftestatistieken van de zgn. "blootgestelden" als daar zijn Röntgenologen, arbeiders in uraniummijnen en patiënten die therapeutische bestralingen - b.v. voor osteoarthrose - hebben ondergaan, terwijl ook het dierexperiment waardevolle gegevens heeft geleverd. Verkorte levensduur, vroegtijdige veroudering, sterk verhoogde kans op het verkrijgen van een bloedziekte en tumoren, vooral bottumoren. Voor deze categorie van stralingsschaden heeft men evenzeer gezocht naar een veiligheids- of tolerantie marge. In feite is een dergelijke marge niet aan te geven aangezien immers elke extra belasting de kans op onaangename effecten verhoogt. Zo zien wij dan ook dat in de loop der jaren een steeds grotere terughoudendheid betracht wordt bij het vaststellen van richtlijnen, hetgeen tot uiting komt in een telkens lager plaatsen van de als toelaatbaar te achten doses. De laatste getallen, die de Atomic Energy Commission geeft zijn voor de hier bedoede groep der "blootgestelden" 100 milli roentgen per week, resp. 5 r. per jaar. Vergelijken wij hiermee de 6 milliroentgen - overeenkomend met 33 millirem - per week van onze ruimtevaarder dan menen wij dat hem - ook op het gebied der late stralingsnoxe - geen excessieve gevaren bedreigen, temeer daar wij toch niet mogen verwachten dat zijn verblijf in die hoge spheren ongelimiteerd lang zal duren, noch dat er geen afschermingsvoorzieningen in het ruimteschip aanwezig zullen zijn.

C. Tenslotte kennen wij de genetische schade die door ioniserende stralen verwekt kan worden. Het gaat hier om ongewenste mutaties van de geslachtschromosomen en het is noodzakelijk een individueel en een algemeen hygiënisch preventieve beschouwing te onderscheiden. Zou iemand al voor zichzelf - zeggen wij - het dubbele van de normale kans op afwijkingen bij zijn nakomelingschap willen riskeren, dan zou voor de bevolking als geheel een dergelijk risico volstrekt onaanvaardbaar zijn, wanneer wij met Naujoks (Muntenda M) (76) aannemen dat onder normale omstandigheden bij de bevolking als geheel reeds 1% der kinderen met aangeboren gebreken ter wereld komt. De tijd lijkt - gelukkig - nog ver verwijderd dat de ruimtevaart tot een publieke attractie geworden is, maar het is niet oninteressant om toch een korte gedachte te wijden aan het algemeen hygiënisch probleem van een eventueel verhoogde stralingsdosis. Men schat het percentage door "natuurlijke" straling veroorzaakte mutaties in de genen op minder dan 5%. De grote meerderheid der mutaties zouden het gevolg zijn van chemische of thermische inwerkingen, van ultraviolet bestralingen en andere. Aldus zal een verdubbeling van het aantal "normaal" voorkomende mutaties verwacht mogen worden bij een 20-voudige verhoging van het aantal door straling veroorzaakte mutaties.

Aangezien - zoals in de vorige alinea's werd vermeld - de "normale" stralingsdosis ongeveer 2 milli-rem per week en dus 3 rem per productieve leeftijd van 30 jaar bedraagt zou een extra belasting van het organisme en dus ook van de gonade met 60 rem tot een verdubbeling der normaal optredende mutaties leiden. Aangezien Muller (MuntendaM 76) zelfs een mutatieverhoging van 25% voor de bevolking als geheel ontoelaatbaar acht uit erfelijkheidsoogpunt lijkt de tolerantiegrens die door de Atomic Energy Commission voor de milli-rem per week, dus 15 rem per 30 jaar gesteld werd nog aan ruimtevaart, ook op genetisch zorgen te baren. De weinigen die voelen blijven met hun dosis van totale bevolking op 10 productieve leeftijd van de ruime kant. Gelukkig hoeft de gebied, ons nog geen overmatige zich hiertoe geroepen zullen 33 milli-rem per week nog ruimschoots aan de veilige kant, wanneer wij opnieuw bedenken dat hun verblijf in de satelliet relatief kort zal zijn, terwijl een stralingsafschermende constructie de werkelijk ontvangen dosis nog aanzienlijk zal kunnen verlagen.

Overzien wij zo de medische problemen der kosmische straling, dan lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat hierin geen overwegend bezwaar tegen de ruimtevaart gezien mag worden. Inderdaad, de ter beschikking staande gegevens zijn nog niet nauwkeurig bekend. Het is mogelijk dat de quantitatieve taxaties te laag zijn; het is mogelijk dat het Relatief Biologisch Effect hoger is dan 5, terwijl hiermee bovendien een algemene karakteristiek der straling gegeven is, die wat betreft het genetisch effect wellicht mank gaat. Het zal dan ook een blijk van wijs beleid zijn bij de bouw der ruimteschepen het principe der human engineering ook in een stralings afschermende constructie tot uiting te laten komen.

B. Biochemie

1 - Het Metabolisme

De biochemische problemen behoren tot de meest ingewikkelde, waarmee de ruimtevaartgeneeskunde zich zal hebben bezig te houden. Het mag daarom wat vreemd klinken wanneer ik hier ogenblikkelijk aan toevoeg, dat juist op dit gebied, naar alle waarschijnlijkheid, wel grote maar geen onverwachte moeilijkheden te duchten zijn. De verklaring voor deze schijnbare tegenspraak is te zoeken in het feit, dat die problemen, hoe ingewikkeld ook, in principe toegankelijk zijn voor een bestudering in het laboratorium. De ruimtevaartsituatie als zodanig treedt hierbij niet, zoals bij andere facetten, als onbekende grootheid naar voren. Waar het om gaat is een gesloten systeem voor langere tijd "selfsupporting" te maken.

Men kan zich afvragen of het niet mogelijk zou zijn door middel van een pendeldienst voor een regelmatige suppletie van zuurstof, water en voedsel te zorgen. Dit moge al uitvoerbaar zijn voor de voorziening van het ruimtestation, voor interplanetaire reizen is dit toch nauwelijks denkbaar. Hoe dit ook zij, het streven is er op gericht met behulp van zonne- of andere energie een biologisch evenwicht te bewerkstelligen, waarbij de noodzakelijke ingrediënten voor het menselijk metabolisme teruggewonnen worden uit de daarbij vrijkomende metabolieten, zodat inderdaad een self-supporting systeem ontstaat.

Met name stelt men zich voor bij het instellen van dit biologisch evenwicht ook van biologische media gebruik te maken. Algae schijnen tot dit doel bijzonder geëigend te zijn.

Intussen wordt door andere onderzoekers ten zeerste betwijfeld, of algae geschikt zijn voor het tot stand brengen en in stand houden van een gesloten ecologisch systeem. Gustavson (45) noemt als bezwaren dat de efficiëntie niet meer dan 25% is, terwijl er bovendien een grote hoeveelheid water voor benodigd is. Daarnaast hebben de algae behoefte aan N., Mg, Fe, P, etc. Hij meent daarom dat anorganische filtersystemen de voorkeur verdienen en noemt als zodanig lithium-oxide voor binding van koolzuur; met behulp van zonne-energie laat zich het filter weer reinigen waarbij echter geen O2 teruggewonnen wordt uit de CO2. Geactiveerde kool zou geschikt zijn om verscheidene andere gassen te binden, terwijl voor H2 en methaan gebruik gemaakt zou moeten worden van gloeiend platina.

Evenals verschillende andere auteurs acht Gustavson het gewenst voor de ademhaling een gasmengsel van O2 en He te gebruiken in plaats van O2 en N2. De reden hiervoor is dat helium in veel mindere mate dan N2 in geval van decompressie tot het ontstaan van gasbellen in de weefsels aanleiding zou geven. Alweer in verband met het decompressiegevaar, maar ook om de lekdichtheid der cabines niet te zwaar op de proef te stellen, zal de totale gasdruk zo laag mogelijk gehouden worden. Nu mag men om physiologische redenen de partiële O2 spanning zeker niet lager dan 100 mm.Hg. kiezen; de vraag rijst waarom dan niet een zuivere O2 atmospheer van die druk geprefereerd wordt boven een mengsel van O2 met een inert gas in casu het helium. Het klinkt misschien wat vreemd om, bij alles wat de ruimtevaart aan revolutionaire gedachten inhoudt, van conservatisme te spreken, maar toch blijft bij de medicus het respect, dat hij koestert voor de condities die de natuur op aarde de mens biedt, onverminderd bestaan en het doet hem huiveren om hiervan al te zeer af te wijken. Veelal blijkt dan toch een moeilijkheid te rijzen uit een geheel onverwachte hoek. In dit verband zou ik kunnen noemen de spraakbemoeilijking bij sterke drukverlaging (Jongbloed 56a). Hoe dit ook zij, een adaequate zuurstof voorziening mag onder geen voorwaarde een onzekere factor inhouden.

Aan de studies die hierover verschenen zijn wil ik voorbij gaan. De vraagstelling is, zoals gezegd in principe niet verschillend van die welke zich ook op grondniveau zou voordoen bij het in stand houden van een biologisch milieu binnen een beperkte ruimte.

2. - Toxicologie

In de vorige paragaaf noemde ik reeds de reinigingsfilters, die gebruikt zullen worden om verschillende gassen te binden. Daarnaast zijn er nog verscheidene andere eindproducten van de stofwisseling, die geloosd moeten worden alsmede talrijke producten, die bij het bakken en koken en het gebruik van apparaten en machines ontstaan. Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat de luchtreiniging onoverkomelijke problemen zal stellen; bij onderzeeërs heeft men soortgelijke moeilijkheden met vrucht weten te overwinnen. Hoe men zich van de eindproducten zal willen ontdoen is nog een open vraag, maar het ligt voor de hand te veronderstellen dat men ze -in gecomprimeerde vorm - weg zal schieten.

C. - Biorhythme

Wanneer van de biochemische aspecten der ruimtevaart gezegd mag worden dat de problemen groot maar op aarde kenbaar zijn, dan zijn voor de bioritmiek de rollen omgekeerd; het probleem lijkt klein, maar de onbekenden, die er in voor komen, zijn moeilijk te overzien.

Wij kennen het 24 uurs rhythme zoals dat zich o.a. uit in de diurese. De onderzoekingen van Gerritzen (37) hebben aangetoond, dat een phase verschuiving en zelfs een phase omdraaiing hierin ten dele bewerkt kan worden. De belichting speelt hierbij vermoedelijk een belangrijke rol.

Dan zijn er de schommelingen in lucht-potentiaal, potentiaalverval, ionisatiegraad etc. etc. van de atmosfeer. Er zijn gronden om aan te nemen dat zij hun repercussies vinden o.a. in het neurovegetatieve evenwicht en - mede daardoor - het algemeen welzijn beïnvloeden. Daarnaast blijkt er een duidelijk effect van de luchtionisatie op de tractus respiratorius te bestaan. Krueger en Smith (64) vonden een remming van de trilhaarbeweging door positieve en een versterking van de trilhaarbeweging door negatieve ionisatie. De interesse voor electrische effecten in het trilhaarslijmvlies dateert reeds uit de vorige eeuw. In een proces-verbaal van de Koninklijke Academie - vergadering van 30 mei 1868 beschrijft Engelmann een onderzoek, dat verricht werd in het Physologisch Laboratorium der Rijks Hogeschool te Utrecht, waaraan toentertijd Donders als hoogleraar verbonden was. Titel van het onderzoek: Electrische stroomen in het Trilhaar Epithelium.

Het inzicht in de biologische betekenis van de biorhytmische factoren is nog zeer gebrekkig. De Rudder (79) geeft in zijn monographie een kritisch overzicht van de stand onzer kennis op dit gebied. Het valt alweer buiten het kader van dit geschrift nader op deze materie in te gaan.

Ik wil er slechts op wijzen, dat het microklimaat in ruimteschip of ruimtestation deze exogene periodiciteiten zal ontberen, tenzij men in staat zal blijken te zijn aequivalente condities te scheppen. Voor wat betreft de belichting lijkt dit in het ruimtestation niet uitgesloten. Wanneer de baan hiervan. zoals reeds besproken, loodrecht staat op de verbindingslijn tussen zon en aarde, zal men voortdurend over daglicht beschikken, dat men dan in een 24-uurs rhythme afwisselend wel en niet tot de kamers zal kunnen toelaten. Ik laat hier nu buiten bespreking het feit, dat het zonnelicht hier niet als op aarde door de atmosfeer gefilterd is.

Wanneer de baan van de satelliet om de aarde niet loodrecht op de verbindingslijn zon-aarde zal staan zal de belichtingsperiodiciteit bepaald worden door de omlooptijd. Deze bedraagt op een hoogte van 1700 km. ongeveer 2 uur, terwijl zij pas op 22000 mijl afstand van het middelpunt der aarde tot 24 uur is toegenomen. Op die grote afstand van de aarde komt haar echter voor de belichtingsperiodiciteit van het zonnelicht nauwelijks meer reële betekenis toe, Immers is dan de tijdsduur gedurende welke de satelliet zich in de schaduwkegel van de aarde bevindt zeer sterk ingekrompen, uiteraard ook weer afhankelijk van de inclinatie van de baan.

Ik wil afzien van verdere speculaties over de biorhythmische aspecten der ruimtevaart. Het komt mij voor, dat de problemen die hier liggen, nog wel verrassingen inhouden, maar dat zij niettemin niet onoverkomelijk zullen blijken te zijn.

Zo zijn wij dan gekomen aan het eind van onze klimatologische bespreking. Wij hebben gezien hoe temperatuur en ioniserende straling naar alle waarschijnlijkheid binnen physiologische grenzen gehouden kunnen worden. De biochemische problemen zijn technisch zeer ingewikkeld, maar lenen zich principieel voor een grondige bestudering en voorbereiding in het laboratorium. De biorhythmiek is in haar wispelturige karakter vooralsnog een moeilijk te taxeren grootheid. Het zij haar vergund, binnen de perken van 's mensen tolerantie, het avontuurlijk cachet der ruimtevaart een weinig te vergroten.


Go to the INDEX page