10.
Bevindingen en conclusies
Bevindingen
Voordat we aan het
beantwoorden van onze onderzoeksvragen beginnen zullen, zullen eerst de bevindingen
opgemerkt worden die uit de resultaten blijken.
Bij de analyse van
de resultaten wordt vooral gelet op de resultaten van de groepen ’24 uren draaien,
rust’. (In de tabellen 9.1, 9.2 en 9.3 zijn dat steeds de derde kolommen.) Dit
heeft de volgende redenen:
- Dan zijn
de resultaten beter te vergelijken, omdat die groepen vrijwel dezelfde omstandigheden
gehad hebben en de resultaten van E-II meegenomen kunnen worden.
- Bij ‘rust,
draaien’ is het niet duidelijk wanneer de ene stimulus in de andere overgaat.
Bij sommige plantjes zal deze stimulus-wissel gebeuren, wanneer ze reeds tegen
de wand aankwamen. Bij ‘draaien, rust’ is in ieder geval de eerste stimulus-wissel
zeker. Dit is de stimulus-wissel wanneer er nog maar een heel klein ‘pikkie’
aan zit. Bij de groep ‘draaien, rust’ uit E-II is bovendien niet bekend hoe
lang ze gedraaid hebben.
Bevindingen
TEST:
- Bij E-II en
E-III overleven alle plantjes. Bij E-I ligt het overlevingspercentage iets
lager.
- Het percentage
plantjes met één centrale wortel is gemiddeld 62% met F = 7.
- Het gemiddelde
percentage plantjes met een wortelbosje is 32% met F = 4.
- Het gemiddelde
percentage raar of nauwelijks gegroeide plantjes is 16% met F = 9.
- De gemiddelde
krommingshoek is 80° met F = 6.
- De gemiddelde
mate van wortelrechtheid is 4 F = 0.
- De mate
van L-vormigheid is gemiddeld 2 met een F = 0,5.
DRAAIEN, RUST:
- Bij alle experimenten was het
percentage overlevenden vrijwel 100%. Het percentage steeg fractioneel bij
E-II en E-III t.o.v. E-I, evenals bij de testgroepen.
- Het percentage met één
centrale wortel neemt toe naarmate de grootte van de G-vector toeneemt. Verschil
tussen E-II en E-III is niet significant als naar de F van de testgroepen
wordt gekeken. Het verschil tussen E-II / E-III en E-I echter wel.
- Het percentage wortelbosjes
neemt significant af. Hangt samen met vorige punt.
- Over percentage ‘raar’ of
nauwelijks gegroeiden valt weinig te zeggen, door de grote onderlinge spreiding
van de experimenten en de testgroepen.
- De gemiddelde krommingshoek
neemt significant af, naarmate de zwaartekracht toeneemt.
- Over de mate van wortelrechtheid
is door ons niets te zeggen.
- De L-vormigheid lijkt significant
af te nemen, naarmate de G-vector toeneemt.
ALGEMEEN:
- De aarde was meer samengeperst
en droger bij een hogere versnelling.
- Er bleek (verrassend) dat
de wortel eerst groeit en daarna pas de stengel. Dat bleek uit de groepen
‘rust, draaien’. Wanneer wortel en stengel tegelijk zouden groeien zou er
in de stengel een ‘e ’ - vormig figuur ontstaan. Bij het uitgraven zat er
een ‘– ‘ -vormig figuur in. Dat duidt erop dat de stengel niet weggegroeid
is van de G-vector tijdens het rusten en dat de stengel dus inderdaad later
groeit.
- Er waren (voor onsdeskundig
oog) geen oscillaties te herkennen.
Conclusies
In deze paragraaf
bespreken we de conclusies die we uit onze bevindingen hebben kunnen trekken.
Eerst volgt hieronder ter opfrissing even de gecorrigeerde onderzoeksvraag.
Wat is de invloed
van gravitropie en is er een verschil in invloed onder verschillende versnellingen
(hypergraviteit) op de gravitropie bij taugé-wortels?
Nu zal de vraag beantwoord
worden.
Gravitropie laat
overduidelijk de wortels naar de G-vector toegroeien. Er is echter wel een liminal
angle gevonden. Dit komt misschien door de hoge temperatuur die de gravitropische
respons afzwakt. Natuurlijk vertoont de wortel uit zichzelf al een bepaalde
onregelmatigheid en kronkels.
Er zijn twee duidelijke
verschijnselen geconstateerd die van de grootte van de versnelling afhangen:
- De liminal
angle: hoe groter de zwaartekracht hoe kleiner de liminal angle. Dit duidt
er dus op dat een grotere zwaartekracht een sterkere gravitropische respons
opwekt.
- Of een plantje één
centrale wortel of een wortelbosje ontwikkeld hangt af van de grootte van
de versnelling. Bij een grotere versnelling veel sterker geneigd zijn één
centrale wortel te ontwikkelen. Dit duidt misschien ook op een sterkere gravitropische
respons. Maar wat hier precies de oorzaak van is, is bij ons onbekend.
Ook werd een kleinere
mate van L-vormigheid geconstateerd bij de stengel naarmate de zwaartekracht
toenam. Dit kan niet vergeleken worden met de L-vormigheid van de testgroepen,
omdat dat een ‘natuurlijke standaard L-vormigheid’ is zonder dat stimuli-wisselingen
aan te pas kwamen.
De verwachting, die
geuit werd in de hypothese, dat bij een hogere G de wortels rechter zouden groeien,
konden niet gestaafd worden door de resultaten.
Wedermaal is dus
bevestigd dat wortels het liefst naar beneden willen groeien - naar hun geliefde
zwaartekracht. U hoeft voorlopig nog niet bang te zijn.