1 Inhoud

 7 Gecorrigeerde onderzoeksvraag & hypothese

 13 Literatuuropgave

 2 Samenvatting

 8 Werkwijze

 14 Bijlage I: Procesverslag

 3 Inleiding

 9 Resultatenverwerking

 15 Bijlage II: Resultaten

 4 Theorie

 10 Bevindingen en conclusies

 16/17 Bijlage III / IV: De MidiCar en De RPM

 5 Onderzoeksvraag & Hypothese

 11 Discussie

 6 Voorexperimenten

 12 Verbeterd vervolgexperiment


8. Werkwijze

 

Om de geheel nieuwe onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, is er een onderzoeksplan opgesteld voor 3 experimenten (E-I, E-II, E-III). Deze zijn, door onafwendbare factoren, enigszins verschillend van elkaar uitgevoerd. Daarom wordt, nadat eerst de MidiCar algemeen behandeld is, hieronder per experiment de werkwijze beschreven.

MidiCar

Bij alle experimenten wordt gebruik gemaakt van de MidiCar. In de ‘Theorie’ is reeds uitgelegd hoe in dat apparaat verschillende versnellingen gesimuleerd worden, maar de praktische kenmerken (zie fig. 8.1) van het apparaat zullen hier nog even kort aan de orde komen.

De MidiCar is opgebouwd uit een centrale as, waarin de motor zit, waaraan horizontale draagarmen zitten. Aan deze draagarmen kunnen gondels gehangen worden, waarin het te onderzoeken organisme of voorwerp geplaatst kan worden. Deze gondels kunnen vrij draaien. Omdat onze zaadjes in aarde groeiden was het makkelijker om deze zaadjes in te planten in bakjes die op hun beurt weer in de gondels pasten. Zoals uit VE-IV is gebleken, werden de blauwe bakjes gebruikt, omdat die meer voordelen boden.

Bij het inhangen van de gondels met bakjes was de enige moeilijkheid dat de gondels die tegenover elkaar hingen op een gelijk niveau, van gelijk gewicht moesten zijn. Wanneer de bakjes tegenover elkaar niet van gelijk gewicht zouden zijn, zou het gehele apparaat gaan trillen. Bij te grote trillingen zou de motor afslaan (beveiliging). Om dat te verkomen moesten sommige bakjes verzwaard worden.

De gehele MidiCar stond middels een uitschuifplateau in een luchtdicht-afsluitbare kast, waarin dus een constante temperatuur gehandhaafd kon worden. Zie bijlage III voor foto’s en eigenschappen.

 


Fig 8.1 De MidiCAR schematisch (zie voor foto bijlage III)

 

E-I

Omdat uit VE-IV bleek dat de duur van de stimulus enige malen groter moest zijn dan 5 uur, is deze bij dit experiment gesteld op 24 uur, aangezien dit ook goed in het tijdschema paste. De gesimuleerde versnelling werd ingesteld op 5 G en de temperatuur op 35 °C.

Het plan was om de zaadjes over drie groepen te verdelen. Eén daarvan was de testgroep, die niet zou draaien (1 G) en de andere twee waren groepen die precies het tegenovergestelde van elkaar ondergingen. De eerste groep (A) van deze twee zou eerst 24 uur draaien (5 G) en vervolgens 24 uur rusten (1 G). De ander (B) zou dan dus eerst 24 uur rusten (1 G) en vervolgens 24 uur draaien (5 G).

Alle zaadjes werden geplant volgens manier 1 (zie fig. 6.3). Wanneer echter een bepaalde groep draaide werd hij 90° gedraaid, zodat de wortel dan bij aanvang van draaien een hoek maakt van 90° met de versnellingsvector (zie fig. 6.4). Wanneer hij uit de gondel werd gehaald en weggezet werd, werd hij weer 90° teruggedraaid. (Dit principe werd bij elk experiment gebruikt.)

De testgroep bestond uit 1 bakje met 8 zaadjes. Groep A bestond uit twee bakjes met ieder 12 zaadjes, evenals groep B.

Na 2 dagen (elke groep precies 24 uur gedraaid en 24 uur gerust) werden de zaadjes uitgegraven en werden de wortels gefotografeerd. De bakjes werden dan met de G-vector naar rechts geplaatst, waarna geprobeerd werd de plantjes op eenzelfde wijze op het papier te krijgen als ze in het bakje zaten. Van de meeste plantjes werden dan het grootste deel van de steel er afgehaald – op een of twee representatieve na - om de plantjes er makkelijker uit te kunnen halen en om ruimte te sparen voor de foto’s. Ons onderzoek was immers op de wortels gericht.

E-II

Uit E-I bleek dat een duur van de stimulus van 24 uur goed voldeed, dus dat werd zoveel mogelijk gehandhaafd bij E-II, net zoals de manier waarop de zaadjes geplant waren. De temperatuur bleef eveneens 35 °C, maar de versnelling werd nu ingesteld op 17 G. De duur van dit experiment was 120 uur (5 dagen).

Door omstandigheden was het niet mogelijk hetzelfde tijdsplan te volgen als bij E-I. Het aangepaste plan voor E-II was:

Er komen wederom drie groepen (test, C en D). De testgroep kwam stil te staan in de MidiCar (1 G) en zowel groep C en groep D gingen draaien (17 G). Na 24 uur werd groep C uit de gondel gehaald en op een rustplek gezet (1 G). Groep D draaide echter de gehele 120 uur lang door. Het principe van in de MidiCar zetten en eruithalen is precies hetzelfde als bij E-I.

Hier bestond de testgroep uit 12 zaadjes en zowel groep C als D uit 24 zaadjes, beiden verdeeld over 2 bakjes.

E-III

Bij E-III werden de zaadjes weer op manier 1 geplant en de temperatuur op 35 °C gehouden. De versnelling bij dit experiment werd ingesteld op 40 G.

De mogelijkheden voor E-III waren wel weer dusdanig dat het tijdsschema van E-I toegepast kon worden. Hierdoor konden de uitkomsten goed vergeleken worden. Dat betekende dus dat er een testgroep (gedurende 48 uur blootgesteld aan 1 G) was en twee andere groepen: E en F. De groep E begon met 24 draaien (40 G) om vervolgens 24 te rusten (1G). Bij groep F ging het precies omgekeerd: eerst 24 uur rust (1 G) en daarna 24 uur draaien (40 G). Dit gebeurde volgens hetzelfde principe als gebruikt bij E-I en E-II.

Bij E-III werd het bakje van de testgroep ingericht met 10 ontkiemde zaadjes en zowel de 2 bakjes van E als van F, allebei met 12 ontkiemde zaadjes.


Go to the INDEX page